Symptomen

Biologie en epidemiologie van bruinrot

Bruinrot wordt veroorzaakt door de bacterie Ralstonia solanacearum (Smith) Smith (syn. Burkholderia solanacearum; syn. Pseudomonas solanacearum) biovar 2 (race 3). De bacterie overleeft in de grond in waardplantweefselresten tenminste 1 jaar. De bacterie is slecht bestand tegen uitdrogen, maar overleeft:   

  • op hout enkele dagen;
  • op metaal enkele weken;
  • op rubber zelfs enkele maanden.

De bacterie kan zich ook vrij in water enkele weken in leven houden.
De plant loopt vooral infectie op via besmet water en met geïnfecteerd pootgoed (de besmetting kan hierin latent aanwezig zijn). De nieuwe knol kan via de stolon worden geïnfecteerd. Met gronddeeltjes die door water, werktuigen, fust, mens of dier worden meegevoerd kan de ziekte zich binnen het perceel en naar andere percelen en bedrijven verspreiden.

Zwarte nachtschade en bitterzoet als waardplant

De waardplanten van het in Nederland gevonden ras 3 van bruinrot, behoren tot de Solanaceën:

  • aardappel;
  • tomaat;
  • eierplant (aubergine).

Van enkele onkruiden behorend tot deze familie is geconstateerd dat ze ook waardplanten zijn, namelijk:

  • bitterzoet (Solanum dulcamara);
  • zwarte nachtschade (Solanum nigrum).

Daarnaast in een enkel geval brandnetel (Urtica dioica) en wellicht nog enkele onkruiden.

Zwarte nachtschade (éénjarig) kan algemeen aanwezig zijn op cultuurpercelen, de betekenis van zwarte nachtschade als waardplant lijkt echter niet zo groot te zijn.

Bitterzoet, een struweelbegroeier en oeverplant (overblijvende, houtige plant), speelt wel een belangrijke rol als waardplant. Wanneer wortels van besmette bitterzoet in het water groeien, kan de bacterie uitgestoten worden en zo oppervlaktewater besmetten. Bitterzoet kan geïnfecteerd worden via bacteriën die met bijvoorbeeld selectie-afval of gedumpte zieke aardappelen in het water terecht zijn gekomen. Ook kan de verwerking van aardappelen hierbij een rol spelen of gespeeld hebben.

Het gebruik van besmet oppervlaktewater voor de teelt van aardappelen vormt een risico voor nieuwe besmettingen.

Symptomen van bruinrot aan plant en knol

Blad

Bij een beginnende aantasting staat het blad wat stijf en is het neerwaarts gebogen. Het blad, soms van maar 1 stengel, verwelkt binnen enkele dagen zonder te verkleuren. Later kan het blad geelachtig verkleuren en is de bladrand enigszins gekruld. In een volgend stadium gaat ook de bladsteel hangen. De plant kan zich spoedig herstellen als de temperaturen lager worden of als er voldoende vocht aanwezig is.

Stengels

Bij aanhoudende hoge temperaturen (boven 20° C) verwelkt het blad en later de hele plant. Hierbij zijn de stengels glazig; zij vallen tenslotte om. Bij aansnijden van de stengels aan de basis treedt bacterieslijm uit het verwoeste vaatweefsel. Met de zogenaamde waterproef geeft dit voor bruinrot specifieke kenmerken. Het is mogelijk dat de plant geen enkel symptoom laat zien, terwijl de knollen wel duidelijke symptomen tonen.

Knol

Besmette knollen vertonen uitwendig doorgaans geen symptomen (slechts inwendige symptomen of; geen symptomen = latente besmetting), soms een paarse verkleuring van de schil. Het naveleinde kan iets zijn ingezonken of vertoont een grijsbruine verkleuring. Soms komt uit de ogen/bacterieslijm waaraan grond kleeft. Bij overlangs doorsnijden van de knol heeft de vaatbundelring een bruinachtige, matte, glasachtige tint. Uit deze verkleurde vaatbundel komt vaak na korte tijd, zonder dat ook maar enige druk uitgeoefend hoeft te worden, vuilwit tot bruin en kleverig bacterieslijm naar buiten. In een later stadium kunnen secundaire rottingsorganismen optreden, die het knolweefsel in een stinkende massa veranderen.

De waterproef

Met de waterproef kunt u de bruinrotbacterie in stengels aantonen.
Hang de onderzijde van een vers aangesneden stengel in een (afsluitbaar) glas (jampot) helder water. Houd het glas heel stil en kijk tegen het licht of er binnen enkele minuten straaltjes / draden melkachtig bacterieslijm uit de stengel zakken. Dit is typerend voor bruinrot.

Let op: wanneer er op bruinrot duidende bacteriedraden zichtbaar worden, moeten zowel het afgesloten glas (jampot) als het gebruikte water ontsmet worden. Dit kan door een flinke scheut huishoudchloor aan het water toe te voegen. Sluit het glas (jampot) af en schud flink. Laat de vloeistof minimaal een uur staan en schud nog een keer. Loos het water vervolgens op de riolering (nooit op het oppervlaktewater!) en was het glas (jampot) af met heet water en zeep.

Bitterzoet

De Latijnse naam voor Bitterzoet is Solanum dulcamara, fam. Nachtschadeachtigen – Solanaceae. Bitterzoet is een half-struikvormig, giftige plant en kan al windend tot ruim twee meter hoog klimmen. Als er geen 'klimmogelijkheden' zijn, buigen scheuten aan de waterkant vaak terug tot in het water, schieten daar wortel en lopen weer uit. Zo kunnen er soms uitgebreide 'nesten' van bitterzoet ontstaan. Als bitterzoet regelmatig afgemaaid wordt, of in drogere gronden groeit, ontstaat vaak een gedrongen bossige (lage) struik met fijnere twijgen.

Bitterzoet wordt vaak langs sloten, kanalen, rivieren enzovoort, beginnend op de grens van water en land gevonden, maar ook langs bosranden en in de duinen. Bitterzoet kan plaatselijk zeer algemeen voorkomen. Hoewel bitterzoet op veel plaatsen kan groeien (zon, schaduw, natte en droge plaatsen), is wel een zekere rijkdom aan stikstof en carbonaat van de grond of water vereist. Bij het plaatselijk weinig voorkomen van bitterzoet, kunt u bij het opsporen ervan zich soms richten op stikstofindicators zoals brandnetel.

Winterkale kenmerken

In de loop van de zomer verhouten de zwaardere stengels en kunnen zo overwinteren. De dan ontstane stengels zijn min of meer hol, deels met merg gevuld (stengels knikken gemakkelijk), en lijken wel wat op een vlier- of wilgetak, maar hebben opvallender, pukkelvormige lenticellen. Maar het meest opvallende van de verhoute stengel is de typische, nergens mee te vergelijken geur die u waar kunt nemen als u een gedeelte van de bast haalt en aan het 'kale' hout ruikt.

Eveneens opvallend is de bittere smaak als u dit kale houtgedeelte met de tong aanraakt. Soms zijn in winterkale toestand de afgestorven bloeitwijgen nog aanwezig met daaraan de verdroogde bloeiwijze. Ook in winterkale toestand is nog waarneembaar dat de scheuten en bladeren verspreid aan de twijgen zaten (dit in tegenstelling tot vlier en wilg). Vooral in het water is waarneembaar dat bitterzoet een (vaak uitgebreide) vertakte en kruipende wortelstok heeft. Als in het voorjaar de houtige scheuten uitlopen, lijken de bladeren aanvankelijk iets op een wilg, maar de bladranden zijn gaafrandig (dus niet gekarteld of getand zoals bij veel wilgesoorten). De oudere bladeren zijn vaak niet geheel vlak, maar iets onregelmatig gegolfd. De uitlopende scheuten zijn donkergroen, vaak paars aangelopen. In een later stadium worden de bladeren breder tot langwerpig-eirond en spits. Opvallend zijn dan de aan de bladvoet aanwezige oortjes (meestal 2, maar eenzijdig-geoord komt ook voor). De bladeren zijn dan in meerderheid spiesvormig-driedelig.

De bloeiwijze lijkt zeer veel op die van een aardappelplant. De diep blauw-paarse bloemkroon is stervormig en in volle bloei zijn de kroonblaadjes ver naar achteren teruggeslagen. De helmknop is kegelvormig, felgeel. De bloemen zijn tegenoverstaand met de bladeren en vormen schermpjes aan een lange steel. Bloeitijd: juni-september. Na de bloei ontstaan hangende, vuurrode, langwerpige bessen. Bij rijpheid zit in de bessen plat, rond zaad (verspreiding onder andere door vogels en stromend water).