Risicobeoordeling van nanoproducten
Het risico van een stof wordt bepaald door de combinatie van de mogelijke effecten en de dosis waaraan we worden blootgesteld.
Bij nanodeeltjes is het vaak niet voldoende om het gewicht van de dosis te weten: de afmeting, het oppervlak en/of het aantal deeltjes kunnen net zo belangrijk zijn. Er is per toepassing onderzoek nodig om te bepalen welk effect kan optreden en welke maat voor de dosis het meest geschikt is.
Ook als nanodeeltjes in een product kunnen worden aangetoond, is vaak niet bekend of er blootstelling plaatsvindt aan diezelfde deeltjes. Als nanodeeltjes vrijkomen in een biologisch milieu hebben ze een sterke neiging om aan elkaar te kleven; dat kan vrij stevig (aggregaten) of losjes (agglomeraten). Ook ‘plakken’ allerlei andere stoffen aan het oppervlak, bijvoorbeeld eiwitten in de bloedbaan, en dit heeft invloed op hun verdeling, afbraak en uitscheiding. Of en in welke mate deze deeltjes worden opgenomen door het lichaam is vaak niet bekend. Bij inhalatie van nanodeeltjes is het mogelijk dat ze in de longen terecht komen. Daarom worden bij het werken met of produceren van poedervormige of vezelvormige nanomaterialen extra veiligheidsmaatregelen aanbevolen.
Voor afbreekbare deeltjes kan de risicobeoordeling worden gebaseerd op de stoffen waaruit ze bestaan. Daarover zijn wetenschappers het eens. Als bijvoorbeeld een calciumzout in de vorm van nanodeeltjes aan tandpasta wordt toegevoegd, is aan te tonen dat dit in de maag helemaal oplost en geen gezondheidsrisico vormt.
In Nederland doet het RIVM in opdracht van verschillende ministeries en van de NVWA onderzoek naar de veiligheid van nanomaterialen. Het RIVM maakt ook reviews van de vele publicaties en rapporten die over dit onderwerp verschijnen. Er is een speciaal kennis- en informatiepunt risico’s nanotechnologie ingesteld (KIR-Nano).