Signaaladvies van BuRO over bemonsteren van wildernisvlees uit uiterwaarden
Stel bemonstering als voorwaarde voor alle wilde runderen uit uiterwaarden waarvan het vlees ter consumptie wordt aangeboden. Dat is nodig om de voedselveiligheid te kunnen borgen. Dat advies geeft bureau Risicobeoordeling & onderzoek (BuRO) aan de inspecteur-generaal van de NVWA. Ook adviseert BuRO over belangrijke elementen bij het nemen van representatieve steekproeven van wildernisvlees afkomstig van uiterwaarden. Verder doet BuRO aanbevelingen voor vervolgonderzoek.
Wat is wildernisvlees?
Wildernisvlees is afkomstig van runderrassen zoals de Rode Geus, Galloway en de Schotse Hooglander die het hele jaar in de uiterwaarden en andere natuurgebieden grazen. De dieren worden primair ingezet voor natuurbeheer (begrazing). Wildernisvlees moet veilig zijn. Het vlees mag daarom onder andere niet te hoge gehalten contaminanten bevatten, zoals dioxines, dioxine-achtige PCB’s, zware metalen en PFAS. Dit zijn chemische stoffen die onbedoeld in levensmiddelen terechtkomen.
Te veel schadelijke stoffen in wildernisvlees
In 2022 concludeerde BuRO dat wildernisvlees vaak te hoge gehalten contaminanten bevat. Als mensen regelmatig wildernisvlees eten levert dit mogelijk risico’s op voor hun gezondheid. Wilde runderen uit deze uiterwaarden mogen om die reden momenteel niet in het slachthuis worden geslacht en ter consumptie worden aangeboden. Beheerders van deze dieren komen hierdoor in de problemen met het beheren van hun kuddes. Daarnaast is er een verlies van inkomsten uit de verkoop van wildernisvlees.
Aanleiding onderzoek
De natuurbeheerders willen kunnen aantonen dat wildernisvlees onder bepaalde omstandigheden wel aan de wettelijke norm voldoet. Bijvoorbeeld door middel van aanvullende metingen middels steekproeven. Maar het opstellen van een adequate steekproef is complex omdat de hoeveelheden schadelijke stoffen kunnen verschillen tussen periodes, locaties en dieren. De directie Keuren (tegenwoordig: directie Handelstoezicht en directie Slachttoezicht) vroeg BuRO om advies hierover.
Onderzoeksvraag
In het onderzoek heeft BuRO antwoord gegeven op de volgende onderzoeksvraag:
Welke elementen zijn van belang bij het opstellen of beoordelen van een bemonsteringsstrategie voor wildernisvlees afkomstig van uiterwaarden?
Conclusies
Zonder extra maatregelen is er een (zeer) grote kans op te hoge gehalten dioxines, DL-PCB’s en PFAS in wildernisvlees van runderen uit uiterwaarden. De kans is groot dat op basis van een representatieve steekproef veel gebieden niet vrijgegeven kunnen worden. Om in de toekomst over andere maatregelen te kunnen beslissen zijn aanvullende data nodig. Betrouwbare data dienen volgens een representatieve steekproef te worden verkregen. Een representatieve is op dit moment niet geschikt voor het borgen van de voedselveiligheid. Het is daarom (voorlopig) wenselijk om al het wildernisvlees te testen voordat dit ter consumptie wordt aangeboden.
Per uiterwaarde is een representatieve steekproef nodig. Dat is nodig om betrouwbare besluiten te kunnen nemen over dioxines, DL-PCB’s en PFAS in wildernisvlees. BuRO beschrijft elementen die van belang zijn bij het opstellen van een steekproef. Deze elementen gaan bijvoorbeeld over de grootte van de steekproef, de variatie in geslacht van de dieren, de variatie tussen dieren in een bepaald gebied en tussen dieren in verschillende gebieden.
Volgens BuRO is de kans op een overschrijding van de wettelijke limiet het grootst voor de som van dioxines en dioxine-achtige PCB’s. Het is onduidelijk wat het effect van een overstroming is op de totale gehalten. Ook is er onduidelijkheid over de vertaling van bevindingen tussen verschillende jaren. Daarnaast is er onvoldoende informatie over gehalten van contaminanten in andere grazers in uiterwaarden.